TRANSLATE THIS ARTICLE
Integral World: Exploring Theories of Everything
An independent forum for a critical discussion of the integral philosophy of Ken Wilber

Hervormd Nederland, nr. 1/2, 12 januari 2002, p. 28-30.

"Iedereen heeft gelijk"

Frank Visser's analyse van Ken Wilber

Wouter Hanegraaff

Ken Wilber is een onbekende beroemdheid. Deze Amerikaanse autodidact, geboren in 1949, heeft op dit moment achttien boeken over psychologie en spiritualiteit op zijn naam staan, die zijn vertaald in meer dan twintig talen. Op zijn vijftigste jaar werd reeds een begin gemaakt met de uitgave van The Collected Works of Ken Wilber, die nu acht dikke delen beslaan. Wilber's biograaf en exegeet Frank Visser merkt op dat dit hem maakt tot 'de meest vertaalde Amerikaanse auteur van academische boeken' (p. 13).

Niettemin is Visser's Nederlandstalige studie internationaal gezien de eerste integrale analyse van Wilber en zijn oeuvre, en wordt zij gepubliceerd door een niet-academische uitgever. In universitaire kringen is de belangstelling voor Wilber nihil: weinig godsdienstpsychologen of religiewetenschappers kennen zijn naam, laat staan dat ze zijn werk gelezen hebben. De redenen liggen voor de hand: Wilber benadert de godsdienstpsychologie en de analyse van religie en cultuur nadrukkelijk vanuit een "spiritueel" perspectief gebaseerd op specifieke mystieke grondovertuigingen; en zijn boeken worden niet gepubliceerd door een prestigieuze University Press maar door theosofische of anderszins esoterisch georiënteerde uitgeverijen. Voor een auteur met academische ambities is dat fataal. Wilber wordt door godsdienstpsychologen en religiewetenschappers gezien als een New Age auteur van wie men uiteraard geen serieuze bijdrage aan het wetenschappelijke debat hoeft te verwachten.

Begrijpelijk is dit alleszins, maar toch valt er iets te zeggen voor Visser's stelling dat Wilber "academische" boeken schrijft. Wie de moeite neemt zich in zijn werk te verdiepen ontdekt een uiterst intelligente en kritische denker, wiens werk geworteld is in een gedegen kennis van de godsdienstpsychologische en -sociologische vakliteratuur, en die nadrukkelijk een bijdrage bedoelt te leveren aan het academische debat. Het probleem is dat dit gebeurt op basis van mystiek-spirituele axioma's die voor Wilber boven iedere twijfel verheven zijn. Kan en mag een "integrale" godsdienstpsychologie en een daarop gebaseerde analyse van alle dimensies van religie en cultuur, zoals Wilber die voorstaat, zelf gebaseerd zijn op religieuze uitgangspunten zonder daarmee haar wetenschappelijke geloofwaardigheid te verliezen?

Wilber's eerste manuscript, The Spectrum of Consciousness, werd door een groot aantal uitgeverijen afgewezen; maar toen hij uiteindelijk bij een theosofische uitgeverij terecht kwam die het publiceerde, bleek het een onmiddellijk succes. Wilber's stelling was dat het menselijk bewustzijn kan worden beschreven als een spectrum bestaande uit een groot aantal bewustzijnslagen, dat correspondeert met een spectrum aan psychologische scholen en methoden. In plaats van elkaar uit te sluiten zijn deze psychologieën onderling complementair: de psychoanalyse is van toepassing op een bepaalde laag van het bewustzijn, het behaviorisme op een andere, enzovoort. Bovendien is er volgens Wilber sprake van een hiërarchie in bewustzijnslagen en bijbehorende psychologiën: met betrekking tot de "hoogste" stadia van de bewustzijnsontwikkeling schieten de westerse benaderingen tekort en is men aangewezen op methodes die binnen oosterse tradities als hindoeïsme, boeddisme of taoisme zijn ontwikkeld. Zo vindt de westerse psychologie uiteindelijk haar culminatie in oosterse mystiek.

Na publicatie van The Spectrum of Consciousness kwam Wilber echter tot de conclusie dat er iets "ernstig mis" was met zijn theorie. In zijn tweede boek, The Atman Project, bouwde hij zijn tamelijk statische schema uit tot een dynamisch model van bewustzijnsontwikkeling, en introduceerde hij het voor zijn latere werk essentiële onderscheid tussen "pre-persoonlijke" en "trans-persoonlijke" bewustzijnstoestanden. Hij betoogde dat psychologisch regressieve toestanden veelvuldig worden verward met een mystiek bewustzijn, en erkende dat hijzelf in zijn eerste boek in die valkuil was gelopen. De mysticus ervaart "eenheid" (met God) omdat hij het gefragmenteerde persoonlijke bewustzijn heeft overstegen: zijn bewustzijn is "trans"persoonlijk. De pasgeboren baby ervaart eveneens "eenheid" (met de moeder), maar is überhaupt nog niet aan dat persoonlijke bewustzijn toe: zijn bewustzijn is "pre"persoonlijk. Veel vormen van New Age, maar ook bijvoorbeeld de psychologie van Carl Gustav Jung, zijn volgens Wilber gebaseerd op een "pre/trans-verwarring": datgene wat men propageert als ultieme mystiek is in werkelijkheid infantiele regressie.

Vanzelfsprekend worden dergelijke opvattingen Wilber door zijn "spirituele" achterban niet altijd in dank afgenomen, en zo is deze mystieke intellectueel ook in kringen van New Age tot een controversiële figuur geworden. In zijn latere boeken voert hij bovendien steeds nadrukkelijker een kritisch-rationalistische polemiek tegen de irrationalistische en anti-intellectualistische trends in kringen van New Age, maar zonder daarbij afscheid te nemen van zijn eigen mystieke grondovertuigingen. De fasen die Wilber in zijn intellectuele ontwikkeling tot op heden heeft doorlopen worden door hemzelf aangeduid als "Wilber-1", "Wilber-2", "Wilber-3" en "Wilber-4", en hierop zal ongetwijfeld een "Wilber-5" volgen. De ontwikkelingfasen worden onder meer gekenmerkt door een toenemende invloed van sociologische en politieke invalshoeken, waarbij zijn enthousiasme voor de filosofie van Jürgen Habermas wel speciale vermelding verdient. Minder expliciet maar uiterst belangrijk is Wilber's schatplichtigheid aan het Duitse Idealisme. In Up from Eden paste hij zijn model van individuele bewustzijnsontwikkeling toe op de historische ontwikkeling van het menselijk bewustzijn als geheel, van de prehistorie tot op heden, en hoewel de naam van Hegel daarbij zelden wordt genoemd erkende hij dat 'his [Hegel's] shadow falls on every page'.

In zijn uitstekend leesbare introductie tot leven en werk van Ken Wilber heeft Frank Visser naast de gepubliceerde werken tevens gebruik kunnen maken van persoonlijke interviews. Dit is iets uitzonderlijks, want Wilber leeft min of meer als een kluizenaar die liefst alleen door middel van zijn boeken met de buitenwereld communiceert. Visser slaagde er in vriendschap met hem te sluiten, en bevindt zich daardoor in een bijzonder goede positie om het fenomeen Wilber zowel te beschrijven als kritisch te evalueren. Het lijkt mij dat hij in het eerste opzicht uitstekend is geslaagd, maar dat van de kritische discussie meer had mogen worden verwacht.

In het laatste hoofdstuk van Visser's boek wordt Wilber geconfronteerd met achtereenvolgens de moderne cognitieve wetenschap, de orthodoxe academische psychologie, de psychologie van C.G. Jung, en de tradities van de moderne theosofie en het zgn. "traditionalisme" or perennialisme. In wezen blijkt dit hoofdstuk echter niet zozeer een kritische analyse van Wilber's denkbeelden te bevatten, als wel een uiteenzetting van hoe en waarom de Amerikaan alle kritiek met vlag en wimpel weet te weerleggen. Met andere woorden: Visser maakt het perspectief van zijn held geheel tot het zijne, zodat zijn boek tenslotte culmineert in een apologie van Ken Wilber eerder dan in een kritische evaluatie van diens werk.

Helaas gaat Visser niet echt in op wat mijns inziens het meest fundamentele probleem is met Wilber's benadering. Zijn systeem heeft een "totalitair" karakter, in die zin dat alle bestaande psychologische en religieuze perspectieven hun plaatsje krijgen toegewezen binnen een allesomvattend hiërarchisch model. Dit gebeurt op basis van metafysische vooronderstellingen die zelf boven alle twijfel zijn verheven en als vanzelfsprekende uitgangspunten worden gehanteerd. Op pagina 270 citeert Visser een lange passage uit deel VIII van de Collected Works, waarin Wilber beweert maar één stelregel te hebben: 'iedereen heeft gelijk'. Hij bedoelt hiermee dat er in ieder perspectief een zekere mate van waarheid steekt, maar dat al die waarheden beperkt zijn: het gaat er om, duidelijk te maken hoe de vele beperkte waarheden elkaar over en weer aanvullen binnen een allesomvattend schema. Wilber beweert dan ook dat hij zelf graag op zijn grafsteen zou hebben staan: "hij had gelijk, maar was eenzijdig". Dat klinkt sympathiek, en het moet worden erkend dat Wilber's oeuvre zich kenmerkt door een continu proces van kritische zelfreflectie waarin eerder ingenomen standpunten worden genuanceerd en herzien.

Het grote probleem met Wilber's benadering is echter dat deze geen enkele mogelijkheid biedt voor een gelijkwaardige dialoog met diegenen die er een ander religieus perspectief op na houden. Wilber spreekt niet met "de ander": de ander wordt door hem toegesproken. "Iedereen heeft gelijk" - maar het is toch wel degelijk Wilber die uitmaakt in hoeverre men nu precies gelijk heeft en in welke opzichten men er naast zit. Alle psychologische en spirituele perspectieven van de mensheid worden netjes ergens ingedeeld binnen een allesomvattende hiërarchie, maar Wilber's eigen perspectief bevindt zich in het topje van de pyramide of daaraan voorbij, en het is van daaruit dat de regels van het spel worden bepaald. In dit verband zit Frank Visser er mijns inziens naast als hij stelt dat Wilber in geen geval westers etnocentrisme kan worden verweten. Visser weerlegt zijn eigen stelling ook onmiddellijk door er aan toe te voegen dat Wilber's raamwerk 'plaats [biedt] voor de eigenaardigheden van culturen en volkeren, maar dan alleen binnen het overkoepelende kader van een algemeen-menselijke visie op het bewustzijn en zijn ontwikkeling' (pag. 283). Maar waaraan ontleent Wilber eigenlijk het recht de afwijkende perspectieven van die andere culturen af te doen als "eigenaardigheden", die ruimhartig getolereerd moeten worden op voorwaarde dat men zich verder netjes houdt aan zijn "algemeen menselijke" en daarom uiteraard superieure visie? Het antwoord is duidelijk: Wilber meent dat recht te hebben omdat hij zijn perspectief nu eenmaal het meest correcte en complete vindt.

Wilber zou dus beter kunnen omzien naar een andere tekst voor zijn grafsteen. Het is veelzeggend met hoeveel venijn hij in een voorpublicatie van zijn roman Boomeritis (over de pathologieën van zijn eigen baby-boomer generatie), in een overigens fascinerend en bij vlagen indrukwekkend hoofdstuk naar aanleiding van de aanval op het World Trade Center, tekeer gaat tegen het cultureel relativisme van postmodernen en deconstructivisten: hij gaat zover, hen moreel medeverantwoordelijk te stellen voor de catastrofe. De door mij zojuist geformuleerde kritiek op Wilber's benadering betreft een punt dat door zijn anti-postmodernismepolemiek ten onrechte onverlet wordt gelaten: het feit dat hij zelf nooit werkelijk lijkt te praten met "de ander", maar altijd over hem. Het is typerend dat het genoemde hoofdstuk bestaat uit een groepsgesprek tussen mensen die het over de grondslagen van Wilber's perspectief bij voorbaat al eens zijn, en vervolgens de perspectieven van alle andere partijen evalueren en indelen volgens zijn hiërarchie van ontwikkelingsniveaus.

Ondanks het gesignaleerde gebrek aan kritische afstand kan Frank Visser's boek van harte worden aanbevolen voor wie zich wil oriënteren in Wilber's denkwerkeld. Men hoeft het niet eens te zijn met kreten op de achterflap, volgens welke Wilber "de langverwachte Einstein van het bewustzijnsonderzoek" zou zijn, om te erkennen dat deze gedreven denker het verdient serieuzer te worden genomen dan tot op heden het geval is. Wilber gelooft dat je religie alleen kunt begrijpen door zelf een religieus standpunt in te nemen, en dat maakt zijn theoretische bouwwerk onverenigbaar met de grondslagen van kritisch-academisch onderzoek. Gezien de kwaliteit van dat bouwwerk verdient hij echter tenminste een plek in het pantheon van befaamde 20e-eeuwse psychologen en religiewetenschappers (men denke bijvoorbeeld aan Carl Gustav Jung, Rudolf Otto of Mircea Eliade) die de zelfde overtuiging aanhingen en door academici niettemin nog steeds druk worden bediscussieerd.

Wouter J. Hanegraaff

Auteur van: New Age Religion and Western Culture (Brill, Leiden / SUNY Press, New York).

[Frank Visser, Ken Wilber: Denken als passie, Lemniscaat: Rotterdam 2001. 388 pp.]

[Prof.dr. W.J. Hanegraaff is hoogleraar Geschiedenis van de hermetische filosofie en verwante stromingen aan de Faculteit der Geesteswetenschappen, Universiteit van Amsterdam]